NL.png verwonden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verwonden

O.t.t. (Present)

  • verwondde
  • verwondde
  • verwondde
  • verwondde
  • verwondden
  • verwondden
  • verwondden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verwonden
  • zult verwonden
  • zal verwonden
  • zult verwonden
  • zult verwonden
  • zullen verwonden
  • zullen verwonden

O.t.t.t. (Future)

  • had verwond
  • had verwond
  • had verwond
  • had verwond
  • hadden verwond
  • hadden verwond
  • hadden verwond
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verwond
  • hebt verwond
  • heeft verwond
  • hebt verwond
  • hebben verwond
  • hebben verwond
  • hebben verwond

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verwond hebben
  • zult verwond hebben
  • zal verwond hebben
  • zult verwond hebben
  • zult verwond hebben
  • zullen verwond hebben
  • zullen verwond hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verwond hebben
  • zou verwond hebben
  • zou verwond hebben
  • zou verwond hebben
  • zouden verwond hebben
  • zouden verwond hebben
  • zouden verwond hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verwond
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verwond
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verwond worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verwond worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verwond
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verwond
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verwond zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verwond zijn
  •