NL.png verwoesten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verwoesten

O.t.t. (Present)

  • verwoestte
  • verwoestte
  • verwoestte
  • verwoestte
  • verwoestten
  • verwoestten
  • verwoestten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verwoesten
  • zult verwoesten
  • zal verwoesten
  • zult verwoesten
  • zult verwoesten
  • zullen verwoesten
  • zullen verwoesten

O.t.t.t. (Future)

  • had verwoest
  • had verwoest
  • had verwoest
  • had verwoest
  • hadden verwoest
  • hadden verwoest
  • hadden verwoest
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verwoest
  • hebt verwoest
  • heeft verwoest
  • hebt verwoest
  • hebben verwoest
  • hebben verwoest
  • hebben verwoest

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verwoest hebben
  • zult verwoest hebben
  • zal verwoest hebben
  • zult verwoest hebben
  • zult verwoest hebben
  • zullen verwoest hebben
  • zullen verwoest hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verwoest hebben
  • zou verwoest hebben
  • zou verwoest hebben
  • zou verwoest hebben
  • zouden verwoest hebben
  • zouden verwoest hebben
  • zouden verwoest hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verwoest
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verwoest
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verwoest worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verwoest worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verwoest
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verwoest
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verwoest zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verwoest zijn
  •