INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• vertolken

O.t.t. (Present)

• vertolkte
• vertolkte
• vertolkte
• vertolkte
• vertolkten
• vertolkten
• vertolkten

O.v.t. (Past)

• zal vertolken
• zult vertolken
• zal vertolken
• zult vertolken
• zult vertolken
• zullen vertolken
• zullen vertolken

O.t.t.t. (Future)

• had vertolkt
• had vertolkt
• had vertolkt
• had vertolkt
• hadden vertolkt
• hadden vertolkt
• hadden vertolkt

O.v.t.t. (Condicional)

• heb vertolkt
• hebt vertolkt
• heeft vertolkt
• hebt vertolkt
• hebben vertolkt
• hebben vertolkt
• hebben vertolkt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal vertolkt hebben
• zult vertolkt hebben
• zal vertolkt hebben
• zult vertolkt hebben
• zult vertolkt hebben
• zullen vertolkt hebben
• zullen vertolkt hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou vertolkt hebben
• zou vertolkt hebben
• zou vertolkt hebben
• zou vertolkt hebben
• zouden vertolkt hebben
• zouden vertolkt hebben
• zouden vertolkt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden vertolkt
•  

O.v.t. (Past)

• worden vertolkt
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen vertolkt worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden vertolkt worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn vertolkt
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was vertolkt
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen vertolkt zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden vertolkt zijn
•