NL.png versterken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • versterken

O.t.t. (Present)

  • versterkte
  • versterkte
  • versterkte
  • versterkte
  • versterkten
  • versterkten
  • versterkten
 

O.v.t. (Past)

  • zal versterken
  • zult versterken
  • zal versterken
  • zult versterken
  • zult versterken
  • zullen versterken
  • zullen versterken

O.t.t.t. (Future)

  • had versterkt
  • had versterkt
  • had versterkt
  • had versterkt
  • hadden versterkt
  • hadden versterkt
  • hadden versterkt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb versterkt
  • hebt versterkt
  • heeft versterkt
  • hebt versterkt
  • hebben versterkt
  • hebben versterkt
  • hebben versterkt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal versterkt hebben
  • zult versterkt hebben
  • zal versterkt hebben
  • zult versterkt hebben
  • zult versterkt hebben
  • zullen versterkt hebben
  • zullen versterkt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou versterkt hebben
  • zou versterkt hebben
  • zou versterkt hebben
  • zou versterkt hebben
  • zouden versterkt hebben
  • zouden versterkt hebben
  • zouden versterkt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden versterkt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden versterkt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen versterkt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden versterkt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn versterkt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was versterkt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen versterkt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden versterkt zijn
  •