NL.png verplegen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verplegen

O.t.t. (Present)

  • verpleegde
  • verpleegde
  • verpleegde
  • verpleegde
  • verpleegden
  • verpleegden
  • verpleegden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verplegen
  • zult verplegen
  • zal verplegen
  • zult verplegen
  • zult verplegen
  • zullen verplegen
  • zullen verplegen

O.t.t.t. (Future)

  • had verpleegd
  • had verpleegd
  • had verpleegd
  • had verpleegd
  • hadden verpleegd
  • hadden verpleegd
  • hadden verpleegd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verpleegd
  • hebt verpleegd
  • heeft verpleegd
  • hebt verpleegd
  • hebben verpleegd
  • hebben verpleegd
  • hebben verpleegd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verpleegd hebben
  • zult verpleegd hebben
  • zal verpleegd hebben
  • zult verpleegd hebben
  • zult verpleegd hebben
  • zullen verpleegd hebben
  • zullen verpleegd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verpleegd hebben
  • zou verpleegd hebben
  • zou verpleegd hebben
  • zou verpleegd hebben
  • zouden verpleegd hebben
  • zouden verpleegd hebben
  • zouden verpleegd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verpleegd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verpleegd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verpleegd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verpleegd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verpleegd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verpleegd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verpleegd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verpleegd zijn
  •