NL.png veroorzaken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • veroorzaken

O.t.t. (Present)

  • veroorzaakte
  • veroorzaakte
  • veroorzaakte
  • veroorzaakte
  • veroorzaakten
  • veroorzaakten
  • veroorzaakten
 

O.v.t. (Past)

  • zal veroorzaken
  • zult veroorzaken
  • zal veroorzaken
  • zult veroorzaken
  • zult veroorzaken
  • zullen veroorzaken
  • zullen veroorzaken

O.t.t.t. (Future)

  • had veroorzaakt
  • had veroorzaakt
  • had veroorzaakt
  • had veroorzaakt
  • hadden veroorzaakt
  • hadden veroorzaakt
  • hadden veroorzaakt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb veroorzaakt
  • hebt veroorzaakt
  • heeft veroorzaakt
  • hebt veroorzaakt
  • hebben veroorzaakt
  • hebben veroorzaakt
  • hebben veroorzaakt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal veroorzaakt hebben
  • zult veroorzaakt hebben
  • zal veroorzaakt hebben
  • zult veroorzaakt hebben
  • zult veroorzaakt hebben
  • zullen veroorzaakt hebben
  • zullen veroorzaakt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou veroorzaakt hebben
  • zou veroorzaakt hebben
  • zou veroorzaakt hebben
  • zou veroorzaakt hebben
  • zouden veroorzaakt hebben
  • zouden veroorzaakt hebben
  • zouden veroorzaakt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden veroorzaakt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden veroorzaakt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen veroorzaakt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden veroorzaakt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn veroorzaakt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was veroorzaakt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen veroorzaakt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden veroorzaakt zijn
  •