NL.png veroordelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • veroordelen

O.t.t. (Present)

  • veroordeelde
  • veroordeelde
  • veroordeelde
  • veroordeelde
  • veroordeelden
  • veroordeelden
  • veroordeelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal veroordelen
  • zult veroordelen
  • zal veroordelen
  • zult veroordelen
  • zult veroordelen
  • zullen veroordelen
  • zullen veroordelen

O.t.t.t. (Future)

  • had veroordeeld
  • had veroordeeld
  • had veroordeeld
  • had veroordeeld
  • hadden veroordeeld
  • hadden veroordeeld
  • hadden veroordeeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb veroordeeld
  • hebt veroordeeld
  • heeft veroordeeld
  • hebt veroordeeld
  • hebben veroordeeld
  • hebben veroordeeld
  • hebben veroordeeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal veroordeeld hebben
  • zult veroordeeld hebben
  • zal veroordeeld hebben
  • zult veroordeeld hebben
  • zult veroordeeld hebben
  • zullen veroordeeld hebben
  • zullen veroordeeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou veroordeeld hebben
  • zou veroordeeld hebben
  • zou veroordeeld hebben
  • zou veroordeeld hebben
  • zouden veroordeeld hebben
  • zouden veroordeeld hebben
  • zouden veroordeeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden veroordeeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden veroordeeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen veroordeeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden veroordeeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn veroordeeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was veroordeeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen veroordeeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden veroordeeld zijn
  •