NL.png veronderstellen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • veronderstellen

O.t.t. (Present)

  • veronderstelde
  • veronderstelde
  • veronderstelde
  • veronderstelde
  • veronderstelden
  • veronderstelden
  • veronderstelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal veronderstellen
  • zult veronderstellen
  • zal veronderstellen
  • zult veronderstellen
  • zult veronderstellen
  • zullen veronderstellen
  • zullen veronderstellen

O.t.t.t. (Future)

  • had verondersteld
  • had verondersteld
  • had verondersteld
  • had verondersteld
  • hadden verondersteld
  • hadden verondersteld
  • hadden verondersteld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verondersteld
  • hebt verondersteld
  • heeft verondersteld
  • hebt verondersteld
  • hebben verondersteld
  • hebben verondersteld
  • hebben verondersteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verondersteld hebben
  • zult verondersteld hebben
  • zal verondersteld hebben
  • zult verondersteld hebben
  • zult verondersteld hebben
  • zullen verondersteld hebben
  • zullen verondersteld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verondersteld hebben
  • zou verondersteld hebben
  • zou verondersteld hebben
  • zou verondersteld hebben
  • zouden verondersteld hebben
  • zouden verondersteld hebben
  • zouden verondersteld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verondersteld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verondersteld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verondersteld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verondersteld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verondersteld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verondersteld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verondersteld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verondersteld zijn
  •