NL.png vernemen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vernemen

O.t.t. (Present)

  • vernam
  • vernam
  • vernam
  • vernam
  • vernamen
  • vernamen
  • vernamen
 

O.v.t. (Past)

  • zal vernemen
  • zult vernemen
  • zal vernemen
  • zult vernemen
  • zult vernemen
  • zullen vernemen
  • zullen vernemen

O.t.t.t. (Future)

  • had vernomen
  • had vernomen
  • had vernomen
  • had vernomen
  • hadden vernomen
  • hadden vernomen
  • hadden vernomen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vernomen
  • hebt vernomen
  • heeft vernomen
  • hebt vernomen
  • hebben vernomen
  • hebben vernomen
  • hebben vernomen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vernomen hebben
  • zult vernomen hebben
  • zal vernomen hebben
  • zult vernomen hebben
  • zult vernomen hebben
  • zullen vernomen hebben
  • zullen vernomen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vernomen hebben
  • zou vernomen hebben
  • zou vernomen hebben
  • zou vernomen hebben
  • zouden vernomen hebben
  • zouden vernomen hebben
  • zouden vernomen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vernomen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vernomen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vernomen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vernomen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vernomen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vernomen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vernomen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vernomen zijn
  •