NL.png vermelden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vermelden

O.t.t. (Present)

  • vermeldde
  • vermeldde
  • vermeldde
  • vermeldde
  • vermeldden
  • vermeldden
  • vermeldden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vermelden
  • zult vermelden
  • zal vermelden
  • zult vermelden
  • zult vermelden
  • zullen vermelden
  • zullen vermelden

O.t.t.t. (Future)

  • had vermeld
  • had vermeld
  • had vermeld
  • had vermeld
  • hadden vermeld
  • hadden vermeld
  • hadden vermeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vermeld
  • hebt vermeld
  • heeft vermeld
  • hebt vermeld
  • hebben vermeld
  • hebben vermeld
  • hebben vermeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vermeld hebben
  • zult vermeld hebben
  • zal vermeld hebben
  • zult vermeld hebben
  • zult vermeld hebben
  • zullen vermeld hebben
  • zullen vermeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vermeld hebben
  • zou vermeld hebben
  • zou vermeld hebben
  • zou vermeld hebben
  • zouden vermeld hebben
  • zouden vermeld hebben
  • zouden vermeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vermeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vermeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vermeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vermeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vermeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vermeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vermeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vermeld zijn
  •