NL.png verlossen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verlossen

O.t.t. (Present)

  • verloste
  • verloste
  • verloste
  • verloste
  • verlosten
  • verlosten
  • verlosten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verlossen
  • zult verlossen
  • zal verlossen
  • zult verlossen
  • zult verlossen
  • zullen verlossen
  • zullen verlossen

O.t.t.t. (Future)

  • had verlost
  • had verlost
  • had verlost
  • had verlost
  • hadden verlost
  • hadden verlost
  • hadden verlost
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verlost
  • hebt verlost
  • heeft verlost
  • hebt verlost
  • hebben verlost
  • hebben verlost
  • hebben verlost

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verlost hebben
  • zult verlost hebben
  • zal verlost hebben
  • zult verlost hebben
  • zult verlost hebben
  • zullen verlost hebben
  • zullen verlost hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verlost hebben
  • zou verlost hebben
  • zou verlost hebben
  • zou verlost hebben
  • zouden verlost hebben
  • zouden verlost hebben
  • zouden verlost hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verlost
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verlost
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verlost worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verlost worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verlost
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verlost
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verlost zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verlost zijn
  •