NL.png verlengen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verlengen

O.t.t. (Present)

  • verlengde
  • verlengde
  • verlengde
  • verlengde
  • verlengden
  • verlengden
  • verlengden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verlengen
  • zult verlengen
  • zal verlengen
  • zult verlengen
  • zult verlengen
  • zullen verlengen
  • zullen verlengen

O.t.t.t. (Future)

  • had verlengd
  • had verlengd
  • had verlengd
  • had verlengd
  • hadden verlengd
  • hadden verlengd
  • hadden verlengd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verlengd
  • hebt verlengd
  • heeft verlengd
  • hebt verlengd
  • hebben verlengd
  • hebben verlengd
  • hebben verlengd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verlengd hebben
  • zult verlengd hebben
  • zal verlengd hebben
  • zult verlengd hebben
  • zult verlengd hebben
  • zullen verlengd hebben
  • zullen verlengd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verlengd hebben
  • zou verlengd hebben
  • zou verlengd hebben
  • zou verlengd hebben
  • zouden verlengd hebben
  • zouden verlengd hebben
  • zouden verlengd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verlengd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verlengd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verlengd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verlengd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verlengd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verlengd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verlengd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verlengd zijn
  •