NL.png verleiden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verleiden

O.t.t. (Present)

  • verleidde
  • verleidde
  • verleidde
  • verleidde
  • verleidden
  • verleidden
  • verleidden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verleiden
  • zult verleiden
  • zal verleiden
  • zult verleiden
  • zult verleiden
  • zullen verleiden
  • zullen verleiden

O.t.t.t. (Future)

  • had verleid
  • had verleid
  • had verleid
  • had verleid
  • hadden verleid
  • hadden verleid
  • hadden verleid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verleid
  • hebt verleid
  • heeft verleid
  • hebt verleid
  • hebben verleid
  • hebben verleid
  • hebben verleid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verleid hebben
  • zult verleid hebben
  • zal verleid hebben
  • zult verleid hebben
  • zult verleid hebben
  • zullen verleid hebben
  • zullen verleid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verleid hebben
  • zou verleid hebben
  • zou verleid hebben
  • zou verleid hebben
  • zouden verleid hebben
  • zouden verleid hebben
  • zouden verleid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verleid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verleid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verleid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verleid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verleid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verleid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verleid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verleid zijn
  •