NL.png verkopen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verkopen

O.t.t. (Present)

  • verkocht
  • verkocht
  • verkocht
  • verkocht
  • verkochten
  • verkochten
  • verkochten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verkopen
  • zult verkopen
  • zal verkopen
  • zult verkopen
  • zult verkopen
  • zullen verkopen
  • zullen verkopen

O.t.t.t. (Future)

  • had verkocht
  • had verkocht
  • had verkocht
  • had verkocht
  • hadden verkocht
  • hadden verkocht
  • hadden verkocht
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verkocht
  • hebt verkocht
  • heeft verkocht
  • hebt verkocht
  • hebben verkocht
  • hebben verkocht
  • hebben verkocht

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verkocht hebben
  • zult verkocht hebben
  • zal verkocht hebben
  • zult verkocht hebben
  • zult verkocht hebben
  • zullen verkocht hebben
  • zullen verkocht hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verkocht hebben
  • zou verkocht hebben
  • zou verkocht hebben
  • zou verkocht hebben
  • zouden verkocht hebben
  • zouden verkocht hebben
  • zouden verkocht hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verkocht
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verkocht
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verkocht worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verkocht worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verkocht
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verkocht
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verkocht zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verkocht zijn
  •