NL.png verhuren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verhuren

O.t.t. (Present)

  • verhuurde
  • verhuurde
  • verhuurde
  • verhuurde
  • verhuurden
  • verhuurden
  • verhuurden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verhuren
  • zult verhuren
  • zal verhuren
  • zult verhuren
  • zult verhuren
  • zullen verhuren
  • zullen verhuren

O.t.t.t. (Future)

  • had verhuurd
  • had verhuurd
  • had verhuurd
  • had verhuurd
  • hadden verhuurd
  • hadden verhuurd
  • hadden verhuurd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verhuurd
  • hebt verhuurd
  • heeft verhuurd
  • hebt verhuurd
  • hebben verhuurd
  • hebben verhuurd
  • hebben verhuurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verhuurd hebben
  • zult verhuurd hebben
  • zal verhuurd hebben
  • zult verhuurd hebben
  • zult verhuurd hebben
  • zullen verhuurd hebben
  • zullen verhuurd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verhuurd hebben
  • zou verhuurd hebben
  • zou verhuurd hebben
  • zou verhuurd hebben
  • zouden verhuurd hebben
  • zouden verhuurd hebben
  • zouden verhuurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verhuurd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verhuurd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verhuurd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verhuurd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verhuurd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verhuurd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verhuurd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verhuurd zijn
  •