INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• verhuizen

O.t.t. (Present)

• verhuisde
• verhuisde
• verhuisde
• verhuisde
• verhuisden
• verhuisden
• verhuisden

O.v.t. (Past)

• zal verhuizen
• zult verhuizen
• zal verhuizen
• zult verhuizen
• zult verhuizen
• zullen verhuizen
• zullen verhuizen

O.t.t.t. (Future)

• had verhuisd
• had verhuisd
• had verhuisd
• had verhuisd
• hadden verhuisd
• hadden verhuisd
• hadden verhuisd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb verhuisd
• hebt verhuisd
• heeft verhuisd
• hebt verhuisd
• hebben verhuisd
• hebben verhuisd
• hebben verhuisd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal verhuisd hebben
• zult verhuisd hebben
• zal verhuisd hebben
• zult verhuisd hebben
• zult verhuisd hebben
• zullen verhuisd hebben
• zullen verhuisd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou verhuisd hebben
• zou verhuisd hebben
• zou verhuisd hebben
• zou verhuisd hebben
• zouden verhuisd hebben
• zouden verhuisd hebben
• zouden verhuisd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden verhuisd
•  

O.v.t. (Past)

• worden verhuisd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen verhuisd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden verhuisd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn verhuisd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was verhuisd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen verhuisd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden verhuisd zijn
•