NL.png verhinderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verhinderen

O.t.t. (Present)

  • verhinderde
  • verhinderde
  • verhinderde
  • verhinderde
  • verhinderden
  • verhinderden
  • verhinderden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verhinderen
  • zult verhinderen
  • zal verhinderen
  • zult verhinderen
  • zult verhinderen
  • zullen verhinderen
  • zullen verhinderen

O.t.t.t. (Future)

  • had verhinderd
  • had verhinderd
  • had verhinderd
  • had verhinderd
  • hadden verhinderd
  • hadden verhinderd
  • hadden verhinderd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verhinderd
  • hebt verhinderd
  • heeft verhinderd
  • hebt verhinderd
  • hebben verhinderd
  • hebben verhinderd
  • hebben verhinderd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verhinderd hebben
  • zult verhinderd hebben
  • zal verhinderd hebben
  • zult verhinderd hebben
  • zult verhinderd hebben
  • zullen verhinderd hebben
  • zullen verhinderd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verhinderd hebben
  • zou verhinderd hebben
  • zou verhinderd hebben
  • zou verhinderd hebben
  • zouden verhinderd hebben
  • zouden verhinderd hebben
  • zouden verhinderd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verhinderd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verhinderd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verhinderd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verhinderd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verhinderd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verhinderd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verhinderd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verhinderd zijn
  •