NL.png verheerlijken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verheerlijken

O.t.t. (Present)

  • verheerlijkte
  • verheerlijkte
  • verheerlijkte
  • verheerlijkte
  • verheerlijkten
  • verheerlijkten
  • verheerlijkten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verheerlijken
  • zult verheerlijken
  • zal verheerlijken
  • zult verheerlijken
  • zult verheerlijken
  • zullen verheerlijken
  • zullen verheerlijken

O.t.t.t. (Future)

  • had verheerlijkt
  • had verheerlijkt
  • had verheerlijkt
  • had verheerlijkt
  • hadden verheerlijkt
  • hadden verheerlijkt
  • hadden verheerlijkt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verheerlijkt
  • hebt verheerlijkt
  • heeft verheerlijkt
  • hebt verheerlijkt
  • hebben verheerlijkt
  • hebben verheerlijkt
  • hebben verheerlijkt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verheerlijkt hebben
  • zult verheerlijkt hebben
  • zal verheerlijkt hebben
  • zult verheerlijkt hebben
  • zult verheerlijkt hebben
  • zullen verheerlijkt hebben
  • zullen verheerlijkt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verheerlijkt hebben
  • zou verheerlijkt hebben
  • zou verheerlijkt hebben
  • zou verheerlijkt hebben
  • zouden verheerlijkt hebben
  • zouden verheerlijkt hebben
  • zouden verheerlijkt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verheerlijkt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verheerlijkt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verheerlijkt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verheerlijkt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verheerlijkt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verheerlijkt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verheerlijkt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verheerlijkt zijn
  •