NL.png verhandelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verhandelen

O.t.t. (Present)

  • verhandelde
  • verhandelde
  • verhandelde
  • verhandelde
  • verhandelden
  • verhandelden
  • verhandelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verhandelen
  • zult verhandelen
  • zal verhandelen
  • zult verhandelen
  • zult verhandelen
  • zullen verhandelen
  • zullen verhandelen

O.t.t.t. (Future)

  • had verhandeld
  • had verhandeld
  • had verhandeld
  • had verhandeld
  • hadden verhandeld
  • hadden verhandeld
  • hadden verhandeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verhandeld
  • hebt verhandeld
  • heeft verhandeld
  • hebt verhandeld
  • hebben verhandeld
  • hebben verhandeld
  • hebben verhandeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verhandeld hebben
  • zult verhandeld hebben
  • zal verhandeld hebben
  • zult verhandeld hebben
  • zult verhandeld hebben
  • zullen verhandeld hebben
  • zullen verhandeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verhandeld hebben
  • zou verhandeld hebben
  • zou verhandeld hebben
  • zou verhandeld hebben
  • zouden verhandeld hebben
  • zouden verhandeld hebben
  • zouden verhandeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verhandeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verhandeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verhandeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verhandeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verhandeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verhandeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verhandeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verhandeld zijn
  •