NL.png verhalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verhalen

O.t.t. (Present)

  • verhaalde
  • verhaalde
  • verhaalde
  • verhaalde
  • verhaalden
  • verhaalden
  • verhaalden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verhalen
  • zult verhalen
  • zal verhalen
  • zult verhalen
  • zult verhalen
  • zullen verhalen
  • zullen verhalen

O.t.t.t. (Future)

  • had verhaald
  • had verhaald
  • had verhaald
  • had verhaald
  • hadden verhaald
  • hadden verhaald
  • hadden verhaald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verhaald
  • hebt verhaald
  • heeft verhaald
  • hebt verhaald
  • hebben verhaald
  • hebben verhaald
  • hebben verhaald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verhaald hebben
  • zult verhaald hebben
  • zal verhaald hebben
  • zult verhaald hebben
  • zult verhaald hebben
  • zullen verhaald hebben
  • zullen verhaald hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verhaald hebben
  • zou verhaald hebben
  • zou verhaald hebben
  • zou verhaald hebben
  • zouden verhaald hebben
  • zouden verhaald hebben
  • zouden verhaald hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verhaald
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verhaald
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verhaald worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verhaald worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verhaald
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verhaald
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verhaald zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verhaald zijn
  •