NL.png vergeven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vergeven

O.t.t. (Present)

  • vergaf
  • vergaf
  • vergaf
  • vergaf
  • vergaven
  • vergaven
  • vergaven
 

O.v.t. (Past)

  • zal vergeven
  • zult vergeven
  • zal vergeven
  • zult vergeven
  • zult vergeven
  • zullen vergeven
  • zullen vergeven

O.t.t.t. (Future)

  • had vergeven
  • had vergeven
  • had vergeven
  • had vergeven
  • hadden vergeven
  • hadden vergeven
  • hadden vergeven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vergeven
  • hebt vergeven
  • heeft vergeven
  • hebt vergeven
  • hebben vergeven
  • hebben vergeven
  • hebben vergeven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vergeven hebben
  • zult vergeven hebben
  • zal vergeven hebben
  • zult vergeven hebben
  • zult vergeven hebben
  • zullen vergeven hebben
  • zullen vergeven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vergeven hebben
  • zou vergeven hebben
  • zou vergeven hebben
  • zou vergeven hebben
  • zouden vergeven hebben
  • zouden vergeven hebben
  • zouden vergeven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vergeven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vergeven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vergeven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vergeven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vergeven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vergeven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vergeven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vergeven zijn
  •