NL.png vergaderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vergaderen

O.t.t. (Present)

  • vergaderde
  • vergaderde
  • vergaderde
  • vergaderde
  • vergaderden
  • vergaderden
  • vergaderden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vergaderen
  • zult vergaderen
  • zal vergaderen
  • zult vergaderen
  • zult vergaderen
  • zullen vergaderen
  • zullen vergaderen

O.t.t.t. (Future)

  • had vergaderd
  • had vergaderd
  • had vergaderd
  • had vergaderd
  • hadden vergaderd
  • hadden vergaderd
  • hadden vergaderd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vergaderd
  • hebt vergaderd
  • heeft vergaderd
  • hebt vergaderd
  • hebben vergaderd
  • hebben vergaderd
  • hebben vergaderd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vergaderd hebben
  • zult vergaderd hebben
  • zal vergaderd hebben
  • zult vergaderd hebben
  • zult vergaderd hebben
  • zullen vergaderd hebben
  • zullen vergaderd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vergaderd hebben
  • zou vergaderd hebben
  • zou vergaderd hebben
  • zou vergaderd hebben
  • zouden vergaderd hebben
  • zouden vergaderd hebben
  • zouden vergaderd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vergaderd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vergaderd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vergaderd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vergaderd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vergaderd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vergaderd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vergaderd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vergaderd zijn
  •