INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- verbrijzelde
- verbrijzelde
- verbrijzelde
- verbrijzelde
- verbrijzelden
- verbrijzelden
- verbrijzelden
O.v.t. (Past)
- zal verbrijzelen
- zult verbrijzelen
- zal verbrijzelen
- zult verbrijzelen
- zult verbrijzelen
- zullen verbrijzelen
- zullen verbrijzelen
O.t.t.t. (Future)
- had verbrijzeld
- had verbrijzeld
- had verbrijzeld
- had verbrijzeld
- hadden verbrijzeld
- hadden verbrijzeld
- hadden verbrijzeld
O.v.t.t. (Condicional)
- heb verbrijzeld
- hebt verbrijzeld
- heeft verbrijzeld
- hebt verbrijzeld
- hebben verbrijzeld
- hebben verbrijzeld
- hebben verbrijzeld
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal verbrijzeld hebben
- zult verbrijzeld hebben
- zal verbrijzeld hebben
- zult verbrijzeld hebben
- zult verbrijzeld hebben
- zullen verbrijzeld hebben
- zullen verbrijzeld hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou verbrijzeld hebben
- zou verbrijzeld hebben
- zou verbrijzeld hebben
- zou verbrijzeld hebben
- zouden verbrijzeld hebben
- zouden verbrijzeld hebben
- zouden verbrijzeld hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen verbrijzeld worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden verbrijzeld worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)