NL.png verantwoorden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verantwoorden

O.t.t. (Present)

  • verantwoordde
  • verantwoordde
  • verantwoordde
  • verantwoordde
  • verantwoordden
  • verantwoordden
  • verantwoordden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verantwoorden
  • zult verantwoorden
  • zal verantwoorden
  • zult verantwoorden
  • zult verantwoorden
  • zullen verantwoorden
  • zullen verantwoorden

O.t.t.t. (Future)

  • had verantwoord
  • had verantwoord
  • had verantwoord
  • had verantwoord
  • hadden verantwoord
  • hadden verantwoord
  • hadden verantwoord
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verantwoord
  • hebt verantwoord
  • heeft verantwoord
  • hebt verantwoord
  • hebben verantwoord
  • hebben verantwoord
  • hebben verantwoord

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verantwoord hebben
  • zult verantwoord hebben
  • zal verantwoord hebben
  • zult verantwoord hebben
  • zult verantwoord hebben
  • zullen verantwoord hebben
  • zullen verantwoord hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verantwoord hebben
  • zou verantwoord hebben
  • zou verantwoord hebben
  • zou verantwoord hebben
  • zouden verantwoord hebben
  • zouden verantwoord hebben
  • zouden verantwoord hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verantwoord
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verantwoord
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verantwoord worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verantwoord worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verantwoord
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verantwoord
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verantwoord zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verantwoord zijn
  •