NL.png beffen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • beffen

O.t.t. (Present)

  • befte
  • befte
  • befte
  • befte
  • beften
  • beften
  • beften
 

O.v.t. (Past)

  • zal beffen
  • zult beffen
  • zal beffen
  • zult beffen
  • zult beffen
  • zullen beffen
  • zullen beffen

O.t.t.t. (Future)

  • had gebeft
  • had gebeft
  • had gebeft
  • had gebeft
  • hadden gebeft
  • hadden gebeft
  • hadden gebeft
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebeft
  • hebt gebeft
  • heeft gebeft
  • hebt gebeft
  • hebben gebeft
  • hebben gebeft
  • hebben gebeft

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebeft hebben
  • zult gebeft hebben
  • zal gebeft hebben
  • zult gebeft hebben
  • zult gebeft hebben
  • zullen gebeft hebben
  • zullen gebeft hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebeft hebben
  • zou gebeft hebben
  • zou gebeft hebben
  • zou gebeft hebben
  • zouden gebeft hebben
  • zouden gebeft hebben
  • zouden gebeft hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebeft
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebeft
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebeft worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebeft worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebeft
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebeft
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebeft zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebeft zijn
  •