NL.png stinken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • stinken

O.t.t. (Present)

  • stonk
  • stonk
  • stonk
  • stonk
  • stonken
  • stonken
  • stonken
 

O.v.t. (Past)

  • zal stinken
  • zult stinken
  • zal stinken
  • zult stinken
  • zult stinken
  • zullen stinken
  • zullen stinken

O.t.t.t. (Future)

  • had gestonken
  • had gestonken
  • had gestonken
  • had gestonken
  • hadden gestonken
  • hadden gestonken
  • hadden gestonken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gestonken
  • hebt gestonken
  • heeft gestonken
  • hebt gestonken
  • hebben gestonken
  • hebben gestonken
  • hebben gestonken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestonken hebben
  • zult gestonken hebben
  • zal gestonken hebben
  • zult gestonken hebben
  • zult gestonken hebben
  • zullen gestonken hebben
  • zullen gestonken hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestonken hebben
  • zou gestonken hebben
  • zou gestonken hebben
  • zou gestonken hebben
  • zouden gestonken hebben
  • zouden gestonken hebben
  • zouden gestonken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •