NL.png staren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • staren

O.t.t. (Present)

  • staarde
  • staarde
  • staarde
  • staarde
  • staarden
  • staarden
  • staarden
 

O.v.t. (Past)

  • zal staren
  • zult staren
  • zal staren
  • zult staren
  • zult staren
  • zullen staren
  • zullen staren

O.t.t.t. (Future)

  • had gestaard
  • had gestaard
  • had gestaard
  • had gestaard
  • hadden gestaard
  • hadden gestaard
  • hadden gestaard
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gestaard
  • hebt gestaard
  • heeft gestaard
  • hebt gestaard
  • hebben gestaard
  • hebben gestaard
  • hebben gestaard

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestaard hebben
  • zult gestaard hebben
  • zal gestaard hebben
  • zult gestaard hebben
  • zult gestaard hebben
  • zullen gestaard hebben
  • zullen gestaard hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestaard hebben
  • zou gestaard hebben
  • zou gestaard hebben
  • zou gestaard hebben
  • zouden gestaard hebben
  • zouden gestaard hebben
  • zouden gestaard hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •