NL.png spotten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • spotten

O.t.t. (Present)

  • spotte
  • spotte
  • spotte
  • spotte
  • spotten
  • spotten
  • spotten
 

O.v.t. (Past)

  • zal spotten
  • zult spotten
  • zal spotten
  • zult spotten
  • zult spotten
  • zullen spotten
  • zullen spotten

O.t.t.t. (Future)

  • had gespot
  • had gespot
  • had gespot
  • had gespot
  • hadden gespot
  • hadden gespot
  • hadden gespot
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gespot
  • hebt gespot
  • heeft gespot
  • hebt gespot
  • hebben gespot
  • hebben gespot
  • hebben gespot

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gespot hebben
  • zult gespot hebben
  • zal gespot hebben
  • zult gespot hebben
  • zult gespot hebben
  • zullen gespot hebben
  • zullen gespot hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gespot hebben
  • zou gespot hebben
  • zou gespot hebben
  • zou gespot hebben
  • zouden gespot hebben
  • zouden gespot hebben
  • zouden gespot hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •