NL.png sparen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • sparen

O.t.t. (Present)

  • spaarde
  • spaarde
  • spaarde
  • spaarde
  • spaarden
  • spaarden
  • spaarden
 

O.v.t. (Past)

  • zal sparen
  • zult sparen
  • zal sparen
  • zult sparen
  • zult sparen
  • zullen sparen
  • zullen sparen

O.t.t.t. (Future)

  • had gespaard
  • had gespaard
  • had gespaard
  • had gespaard
  • hadden gespaard
  • hadden gespaard
  • hadden gespaard
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gespaard
  • hebt gespaard
  • heeft gespaard
  • hebt gespaard
  • hebben gespaard
  • hebben gespaard
  • hebben gespaard

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gespaard hebben
  • zult gespaard hebben
  • zal gespaard hebben
  • zult gespaard hebben
  • zult gespaard hebben
  • zullen gespaard hebben
  • zullen gespaard hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gespaard hebben
  • zou gespaard hebben
  • zou gespaard hebben
  • zou gespaard hebben
  • zouden gespaard hebben
  • zouden gespaard hebben
  • zouden gespaard hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gespaard
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gespaard
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gespaard worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gespaard worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gespaard
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gespaard
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gespaard zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gespaard zijn
  •