NL.png slikken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • slikken

O.t.t. (Present)

  • slikte
  • slikte
  • slikte
  • slikte
  • slikten
  • slikten
  • slikten
 

O.v.t. (Past)

  • zal slikken
  • zult slikken
  • zal slikken
  • zult slikken
  • zult slikken
  • zullen slikken
  • zullen slikken

O.t.t.t. (Future)

  • had geslikt
  • had geslikt
  • had geslikt
  • had geslikt
  • hadden geslikt
  • hadden geslikt
  • hadden geslikt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geslikt
  • hebt geslikt
  • heeft geslikt
  • hebt geslikt
  • hebben geslikt
  • hebben geslikt
  • hebben geslikt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geslikt hebben
  • zult geslikt hebben
  • zal geslikt hebben
  • zult geslikt hebben
  • zult geslikt hebben
  • zullen geslikt hebben
  • zullen geslikt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geslikt hebben
  • zou geslikt hebben
  • zou geslikt hebben
  • zou geslikt hebben
  • zouden geslikt hebben
  • zouden geslikt hebben
  • zouden geslikt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geslikt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geslikt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geslikt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geslikt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geslikt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geslikt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geslikt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geslikt zijn
  •