INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• schillen

O.t.t. (Present)

• schillde
• schillde
• schillde
• schillde
• schilden
• schilden
• schilden

O.v.t. (Past)

• zal schillen
• zult schillen
• zal schillen
• zult schillen
• zult schillen
• zullen schillen
• zullen schillen

O.t.t.t. (Future)

• had geschild
• had geschild
• had geschild
• had geschild
• hadden geschild
• hadden geschild
• hadden geschild

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geschild
• hebt geschild
• heeft geschild
• hebt geschild
• hebben geschild
• hebben geschild
• hebben geschild

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geschild hebben
• zult geschild hebben
• zal geschild hebben
• zult geschild hebben
• zult geschild hebben
• zullen geschild hebben
• zullen geschild hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geschild hebben
• zou geschild hebben
• zou geschild hebben
• zou geschild hebben
• zouden geschild hebben
• zouden geschild hebben
• zouden geschild hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geschild
•  

O.v.t. (Past)

• worden geschild
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geschild worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geschild worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geschild
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geschild
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geschild zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geschild zijn
•