NL.png schelden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • schelden

O.t.t. (Present)

  • schold
  • schold
  • schold
  • schold
  • scholden
  • scholden
  • scholden
 

O.v.t. (Past)

  • zal schelden
  • zult schelden
  • zal schelden
  • zult schelden
  • zult schelden
  • zullen schelden
  • zullen schelden

O.t.t.t. (Future)

  • had gescholden
  • had gescholden
  • had gescholden
  • had gescholden
  • hadden gescholden
  • hadden gescholden
  • hadden gescholden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gescholden
  • hebt gescholden
  • heeft gescholden
  • hebt gescholden
  • hebben gescholden
  • hebben gescholden
  • hebben gescholden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gescholden hebben
  • zult gescholden hebben
  • zal gescholden hebben
  • zult gescholden hebben
  • zult gescholden hebben
  • zullen gescholden hebben
  • zullen gescholden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gescholden hebben
  • zou gescholden hebben
  • zou gescholden hebben
  • zou gescholden hebben
  • zouden gescholden hebben
  • zouden gescholden hebben
  • zouden gescholden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •