NL.png samenvatten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • samenvatten

O.t.t. (Present)

  • vatte samen
  • vatte samen
  • vatte samen
  • vatte samen
  • vatten samen
  • vatten samen
  • vatten samen
 

O.v.t. (Past)

  • zal samenvatten
  • zult samenvatten
  • zal samenvatten
  • zult samenvatten
  • zult samenvatten
  • zullen samenvatten
  • zullen samenvatten

O.t.t.t. (Future)

  • had samengevat
  • had samengevat
  • had samengevat
  • had samengevat
  • hadden samengevat
  • hadden samengevat
  • hadden samengevat
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb samengevat
  • hebt samengevat
  • heeft samengevat
  • hebt samengevat
  • hebben samengevat
  • hebben samengevat
  • hebben samengevat

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal samengevat hebben
  • zult samengevat hebben
  • zal samengevat hebben
  • zult samengevat hebben
  • zult samengevat hebben
  • zullen samengevat hebben
  • zullen samengevat hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou samengevat hebben
  • zou samengevat hebben
  • zou samengevat hebben
  • zou samengevat hebben
  • zouden samengevat hebben
  • zouden samengevat hebben
  • zouden samengevat hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden samengevat
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden samengevat
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen samengevat worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden samengevat worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn samengevat
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was samengevat
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen samengevat zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden samengevat zijn
  •