INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• hoesten

O.t.t. (Present)

• hoestte
• hoestte
• hoestte
• hoestte
• hoestten
• hoestten
• hoestten

O.v.t. (Past)

• zal hoesten
• zult hoesten
• zal hoesten
• zult hoesten
• zult hoesten
• zullen hoesten
• zullen hoesten

O.t.t.t. (Future)

• had gehoest
• had gehoest
• had gehoest
• had gehoest
• hadden gehoest
• hadden gehoest
• hadden gehoest

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gehoest
• hebt gehoest
• heeft gehoest
• hebt gehoest
• hebben gehoest
• hebben gehoest
• hebben gehoest

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gehoest hebben
• zult gehoest hebben
• zal gehoest hebben
• zult gehoest hebben
• zult gehoest hebben
• zullen gehoest hebben
• zullen gehoest hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gehoest hebben
• zou gehoest hebben
• zou gehoest hebben
• zou gehoest hebben
• zouden gehoest hebben
• zouden gehoest hebben
• zouden gehoest hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gehoest
•  

O.v.t. (Past)

• worden gehoest
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gehoest worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gehoest worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gehoest
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gehoest
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gehoest zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gehoest zijn
•