INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• hikken

O.t.t. (Present)

• hikte
• hikte
• hikte
• hikte
• hikten
• hikten
• hikten

O.v.t. (Past)

• zal hikken
• zult hikken
• zal hikken
• zult hikken
• zult hikken
• zullen hikken
• zullen hikken

O.t.t.t. (Future)

• had gehikt
• had gehikt
• had gehikt
• had gehikt
• hadden gehikt
• hadden gehikt
• hadden gehikt

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gehikt
• hebt gehikt
• heeft gehikt
• hebt gehikt
• hebben gehikt
• hebben gehikt
• hebben gehikt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gehikt hebben
• zult gehikt hebben
• zal gehikt hebben
• zult gehikt hebben
• zult gehikt hebben
• zullen gehikt hebben
• zullen gehikt hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gehikt hebben
• zou gehikt hebben
• zou gehikt hebben
• zou gehikt hebben
• zouden gehikt hebben
• zouden gehikt hebben
• zouden gehikt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•