INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• fluisteren

O.t.t. (Present)

• fluisterde
• fluisterde
• fluisterde
• fluisterde
• fluisterden
• fluisterden
• fluisterden

O.v.t. (Past)

• zal fluisteren
• zult fluisteren
• zal fluisteren
• zult fluisteren
• zult fluisteren
• zullen fluisteren
• zullen fluisteren

O.t.t.t. (Future)

• had gefluisterd
• had gefluisterd
• had gefluisterd
• had gefluisterd
• hadden gefluisterd
• hadden gefluisterd
• hadden gefluisterd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gefluisterd
• hebt gefluisterd
• heeft gefluisterd
• hebt gefluisterd
• hebben gefluisterd
• hebben gefluisterd
• hebben gefluisterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gefluisterd hebben
• zult gefluisterd hebben
• zal gefluisterd hebben
• zult gefluisterd hebben
• zult gefluisterd hebben
• zullen gefluisterd hebben
• zullen gefluisterd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gefluisterd hebben
• zou gefluisterd hebben
• zou gefluisterd hebben
• zou gefluisterd hebben
• zouden gefluisterd hebben
• zouden gefluisterd hebben
• zouden gefluisterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gefluisterd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gefluisterd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gefluisterd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gefluisterd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gefluisterd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gefluisterd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gefluisterd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gefluisterd zijn
•