NL.png falen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • falen

O.t.t. (Present)

  • faalde
  • faalde
  • faalde
  • faalde
  • faalden
  • faalden
  • faalden
 

O.v.t. (Past)

  • zal falen
  • zult falen
  • zal falen
  • zult falen
  • zult falen
  • zullen falen
  • zullen falen

O.t.t.t. (Future)

  • had gefaald
  • had gefaald
  • had gefaald
  • had gefaald
  • hadden gefaald
  • hadden gefaald
  • hadden gefaald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefaald
  • hebt gefaald
  • heeft gefaald
  • hebt gefaald
  • hebben gefaald
  • hebben gefaald
  • hebben gefaald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefaald hebben
  • zult gefaald hebben
  • zal gefaald hebben
  • zult gefaald hebben
  • zult gefaald hebben
  • zullen gefaald hebben
  • zullen gefaald hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefaald hebben
  • zou gefaald hebben
  • zou gefaald hebben
  • zou gefaald hebben
  • zouden gefaald hebben
  • zouden gefaald hebben
  • zouden gefaald hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefaald
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefaald
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefaald worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefaald worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefaald
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefaald
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefaald zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefaald zijn
  •