INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• durven

O.t.t. (Present)

• durfde
• durfde
• durfde
• durfde
• durfden
• durfden
• durfden

O.v.t. (Past)

• zal durven
• zult durven
• zal durven
• zult durven
• zult durven
• zullen durven
• zullen durven

O.t.t.t. (Future)

• had gedurfd
• had gedurfd
• had gedurfd
• had gedurfd
• hadden gedurfd
• hadden gedurfd
• hadden gedurfd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gedurfd
• hebt gedurfd
• heeft gedurfd
• hebt gedurfd
• hebben gedurfd
• hebben gedurfd
• hebben gedurfd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gedurfd hebben
• zult gedurfd hebben
• zal gedurfd hebben
• zult gedurfd hebben
• zult gedurfd hebben
• zullen gedurfd hebben
• zullen gedurfd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gedurfd hebben
• zou gedurfd hebben
• zou gedurfd hebben
• zou gedurfd hebben
• zouden gedurfd hebben
• zouden gedurfd hebben
• zouden gedurfd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gedurfd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gedurfd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gedurfd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gedurfd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gedurfd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gedurfd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gedurfd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gedurfd zijn
•