INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• dulden

O.t.t. (Present)

• duldde
• duldde
• duldde
• duldde
• duldden
• duldden
• duldden

O.v.t. (Past)

• zal dulden
• zult dulden
• zal dulden
• zult dulden
• zult dulden
• zullen dulden
• zullen dulden

O.t.t.t. (Future)

• had geduld
• had geduld
• had geduld
• had geduld
• hadden geduld
• hadden geduld
• hadden geduld

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geduld
• hebt geduld
• heeft geduld
• hebt geduld
• hebben geduld
• hebben geduld
• hebben geduld

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geduld hebben
• zult geduld hebben
• zal geduld hebben
• zult geduld hebben
• zult geduld hebben
• zullen geduld hebben
• zullen geduld hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geduld hebben
• zou geduld hebben
• zou geduld hebben
• zou geduld hebben
• zouden geduld hebben
• zouden geduld hebben
• zouden geduld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geduld
•  

O.v.t. (Past)

• worden geduld
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geduld worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geduld worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geduld
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geduld
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geduld zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geduld zijn
•