NL.png brouwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • brouwen

O.t.t. (Present)

  • brouwde
  • brouwde
  • brouwde
  • brouwde
  • brouwden
  • brouwden
  • brouwden
 

O.v.t. (Past)

  • zal brouwen
  • zult brouwen
  • zal brouwen
  • zult brouwen
  • zult brouwen
  • zullen brouwen
  • zullen brouwen

O.t.t.t. (Future)

  • had gebrouwen
  • had gebrouwen
  • had gebrouwen
  • had gebrouwen
  • hadden gebrouwen
  • hadden gebrouwen
  • hadden gebrouwen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebrouwen
  • hebt gebrouwen
  • heeft gebrouwen
  • hebt gebrouwen
  • hebben gebrouwen
  • hebben gebrouwen
  • hebben gebrouwen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebrouwen hebben
  • zult gebrouwen hebben
  • zal gebrouwen hebben
  • zult gebrouwen hebben
  • zult gebrouwen hebben
  • zullen gebrouwen hebben
  • zullen gebrouwen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebrouwen hebben
  • zou gebrouwen hebben
  • zou gebrouwen hebben
  • zou gebrouwen hebben
  • zouden gebrouwen hebben
  • zouden gebrouwen hebben
  • zouden gebrouwen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebrouwen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebrouwen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebrouwen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebrouwen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebrouwen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebrouwen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebrouwen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebrouwen zijn
  •