NL.png berispen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • berispen

O.t.t. (Present)

  • berispte
  • berispte
  • berispte
  • berispte
  • berispten
  • berispten
  • berispten
 

O.v.t. (Past)

  • zal berispen
  • zult berispen
  • zal berispen
  • zult berispen
  • zult berispen
  • zullen berispen
  • zullen berispen

O.t.t.t. (Future)

  • had berispt
  • had berispt
  • had berispt
  • had berispt
  • hadden berispt
  • hadden berispt
  • hadden berispt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb berispt
  • hebt berispt
  • heeft berispt
  • hebt berispt
  • hebben berispt
  • hebben berispt
  • hebben berispt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal berispt hebben
  • zult berispt hebben
  • zal berispt hebben
  • zult berispt hebben
  • zult berispt hebben
  • zullen berispt hebben
  • zullen berispt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou berispt hebben
  • zou berispt hebben
  • zou berispt hebben
  • zou berispt hebben
  • zouden berispt hebben
  • zouden berispt hebben
  • zouden berispt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden berispt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden berispt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen berispt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden berispt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn berispt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was berispt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen berispt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden berispt zijn
  •