NL.png beoordelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • beoordelen

O.t.t. (Present)

  • beoordeelde
  • beoordeelde
  • beoordeelde
  • beoordeelde
  • beoordeelden
  • beoordeelden
  • beoordeelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal beoordelen
  • zult beoordelen
  • zal beoordelen
  • zult beoordelen
  • zult beoordelen
  • zullen beoordelen
  • zullen beoordelen

O.t.t.t. (Future)

  • had beoordeeld
  • had beoordeeld
  • had beoordeeld
  • had beoordeeld
  • hadden beoordeeld
  • hadden beoordeeld
  • hadden beoordeeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb beoordeeld
  • hebt beoordeeld
  • heeft beoordeeld
  • hebt beoordeeld
  • hebben beoordeeld
  • hebben beoordeeld
  • hebben beoordeeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal beoordeeld hebben
  • zult beoordeeld hebben
  • zal beoordeeld hebben
  • zult beoordeeld hebben
  • zult beoordeeld hebben
  • zullen beoordeeld hebben
  • zullen beoordeeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou beoordeeld hebben
  • zou beoordeeld hebben
  • zou beoordeeld hebben
  • zou beoordeeld hebben
  • zouden beoordeeld hebben
  • zouden beoordeeld hebben
  • zouden beoordeeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden beoordeeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden beoordeeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen beoordeeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden beoordeeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn beoordeeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was beoordeeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen beoordeeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden beoordeeld zijn
  •