NL.png belemmeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • belemmeren

O.t.t. (Present)

  • belemmerde
  • belemmerde
  • belemmerde
  • belemmerde
  • belemmerden
  • belemmerden
  • belemmerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal belemmeren
  • zult belemmeren
  • zal belemmeren
  • zult belemmeren
  • zult belemmeren
  • zullen belemmeren
  • zullen belemmeren

O.t.t.t. (Future)

  • had belemmerd
  • had belemmerd
  • had belemmerd
  • had belemmerd
  • hadden belemmerd
  • hadden belemmerd
  • hadden belemmerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb belemmerd
  • hebt belemmerd
  • heeft belemmerd
  • hebt belemmerd
  • hebben belemmerd
  • hebben belemmerd
  • hebben belemmerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal belemmerd hebben
  • zult belemmerd hebben
  • zal belemmerd hebben
  • zult belemmerd hebben
  • zult belemmerd hebben
  • zullen belemmerd hebben
  • zullen belemmerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou belemmerd hebben
  • zou belemmerd hebben
  • zou belemmerd hebben
  • zou belemmerd hebben
  • zouden belemmerd hebben
  • zouden belemmerd hebben
  • zouden belemmerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden belemmerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden belemmerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen belemmerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden belemmerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn belemmerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was belemmerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen belemmerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden belemmerd zijn
  •