INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- babbelde
- babbelde
- babbelde
- babbelde
- babbelden
- babbelden
- babbelden
O.v.t. (Past)
- zal babbelen
- zult babbelen
- zal babbelen
- zult babbelen
- zult babbelen
- zullen babbelen
- zullen babbelen
O.t.t.t. (Future)
- had gebabbeld
- had gebabbeld
- had gebabbeld
- had gebabbeld
- hadden gebabbeld
- hadden gebabbeld
- hadden gebabbeld
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gebabbeld
- hebt gebabbeld
- heeft gebabbeld
- hebt gebabbeld
- hebben gebabbeld
- hebben gebabbeld
- hebben gebabbeld
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gebabbeld hebben
- zult gebabbeld hebben
- zal gebabbeld hebben
- zult gebabbeld hebben
- zult gebabbeld hebben
- zullen gebabbeld hebben
- zullen gebabbeld hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gebabbeld hebben
- zou gebabbeld hebben
- zou gebabbeld hebben
- zou gebabbeld hebben
- zouden gebabbeld hebben
- zouden gebabbeld hebben
- zouden gebabbeld hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)