NL.png afnemen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afnemen

O.t.t. (Present)

  • nam af
  • nam af
  • nam af
  • nam af
  • namen af
  • namen af
  • namen af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afnemen
  • zult afnemen
  • zal afnemen
  • zult afnemen
  • zult afnemen
  • zullen afnemen
  • zullen afnemen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgenomen
  • had afgenomen
  • had afgenomen
  • had afgenomen
  • hadden afgenomen
  • hadden afgenomen
  • hadden afgenomen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgenomen
  • hebt afgenomen
  • heeft afgenomen
  • hebt afgenomen
  • hebben afgenomen
  • hebben afgenomen
  • hebben afgenomen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgenomen hebben
  • zult afgenomen hebben
  • zal afgenomen hebben
  • zult afgenomen hebben
  • zult afgenomen hebben
  • zullen afgenomen hebben
  • zullen afgenomen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgenomen hebben
  • zou afgenomen hebben
  • zou afgenomen hebben
  • zou afgenomen hebben
  • zouden afgenomen hebben
  • zouden afgenomen hebben
  • zouden afgenomen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgenomen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgenomen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgenomen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgenomen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgenomen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgenomen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgenomen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgenomen zijn
  •