NL.png afbeelden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afbeelden

O.t.t. (Present)

  • beeldde af
  • beeldde af
  • beeldde af
  • beeldde af
  • beeldden af
  • beeldden af
  • beeldden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afbeelden
  • zult afbeelden
  • zal afbeelden
  • zult afbeelden
  • zult afbeelden
  • zullen afbeelden
  • zullen afbeelden

O.t.t.t. (Future)

  • had afgebeeld
  • had afgebeeld
  • had afgebeeld
  • had afgebeeld
  • hadden afgebeeld
  • hadden afgebeeld
  • hadden afgebeeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgebeeld
  • hebt afgebeeld
  • heeft afgebeeld
  • hebt afgebeeld
  • hebben afgebeeld
  • hebben afgebeeld
  • hebben afgebeeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgebeeld hebben
  • zult afgebeeld hebben
  • zal afgebeeld hebben
  • zult afgebeeld hebben
  • zult afgebeeld hebben
  • zullen afgebeeld hebben
  • zullen afgebeeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgebeeld hebben
  • zou afgebeeld hebben
  • zou afgebeeld hebben
  • zou afgebeeld hebben
  • zouden afgebeeld hebben
  • zouden afgebeeld hebben
  • zouden afgebeeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgebeeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgebeeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgebeeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgebeeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgebeeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgebeeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgebeeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgebeeld zijn
  •