INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• achten

O.t.t. (Present)

• achtte
• achtte
• achtte
• achtte
• achtten
• achtten
• achtten

O.v.t. (Past)

• zal achten
• zult achten
• zal achten
• zult achten
• zult achten
• zullen achten
• zullen achten

O.t.t.t. (Future)

• had geacht
• had geacht
• had geacht
• had geacht
• hadden geacht
• hadden geacht
• hadden geacht

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geacht
• hebt geacht
• heeft geacht
• hebt geacht
• hebben geacht
• hebben geacht
• hebben geacht

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geacht hebben
• zult geacht hebben
• zal geacht hebben
• zult geacht hebben
• zult geacht hebben
• zullen geacht hebben
• zullen geacht hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geacht hebben
• zou geacht hebben
• zou geacht hebben
• zou geacht hebben
• zouden geacht hebben
• zouden geacht hebben
• zouden geacht hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geacht
•  

O.v.t. (Past)

• worden geacht
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geacht worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geacht worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geacht
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geacht
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geacht zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geacht zijn
•