NL.png optreden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • optreden

O.t.t. (Present)

  • trad op
  • trad op
  • trad op
  • trad op
  • traden op
  • traden op
  • traden op
 

O.v.t. (Past)

  • zal optreden
  • zult optreden
  • zal optreden
  • zult optreden
  • zult optreden
  • zullen optreden
  • zullen optreden

O.t.t.t. (Future)

  • had opgetreden
  • had opgetreden
  • had opgetreden
  • had opgetreden
  • hadden opgetreden
  • hadden opgetreden
  • hadden opgetreden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb opgetreden
  • hebt opgetreden
  • heeft opgetreden
  • hebt opgetreden
  • hebben opgetreden
  • hebben opgetreden
  • hebben opgetreden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal opgetreden hebben
  • zult opgetreden hebben
  • zal opgetreden hebben
  • zult opgetreden hebben
  • zult opgetreden hebben
  • zullen opgetreden hebben
  • zullen opgetreden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou opgetreden hebben
  • zou opgetreden hebben
  • zou opgetreden hebben
  • zou opgetreden hebben
  • zouden opgetreden hebben
  • zouden opgetreden hebben
  • zouden opgetreden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •