NL.png zoenen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zoenen

O.t.t. (Present)

  • zoende
  • zoende
  • zoende
  • zoende
  • zoenden
  • zoenden
  • zoenden
 

O.v.t. (Past)

  • zal zoenen
  • zult zoenen
  • zal zoenen
  • zult zoenen
  • zult zoenen
  • zullen zoenen
  • zullen zoenen

O.t.t.t. (Future)

  • had gezoend
  • had gezoend
  • had gezoend
  • had gezoend
  • hadden gezoend
  • hadden gezoend
  • hadden gezoend
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gezoend
  • hebt gezoend
  • heeft gezoend
  • hebt gezoend
  • hebben gezoend
  • hebben gezoend
  • hebben gezoend

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gezoend hebben
  • zult gezoend hebben
  • zal gezoend hebben
  • zult gezoend hebben
  • zult gezoend hebben
  • zullen gezoend hebben
  • zullen gezoend hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gezoend hebben
  • zou gezoend hebben
  • zou gezoend hebben
  • zou gezoend hebben
  • zouden gezoend hebben
  • zouden gezoend hebben
  • zouden gezoend hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gezoend
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gezoend
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gezoend worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gezoend worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gezoend
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gezoend
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gezoend zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gezoend zijn
  •