NL.png besteden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • besteden

O.t.t. (Present)

  • besteedde
  • besteedde
  • besteedde
  • besteedde
  • besteedden
  • besteedden
  • besteedden
 

O.v.t. (Past)

  • zal besteden
  • zult besteden
  • zal besteden
  • zult besteden
  • zult besteden
  • zullen besteden
  • zullen besteden

O.t.t.t. (Future)

  • had besteed
  • had besteed
  • had besteed
  • had besteed
  • hadden besteed
  • hadden besteed
  • hadden besteed
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb besteed
  • hebt besteed
  • heeft besteed
  • hebt besteed
  • hebben besteed
  • hebben besteed
  • hebben besteed

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal besteed hebben
  • zult besteed hebben
  • zal besteed hebben
  • zult besteed hebben
  • zult besteed hebben
  • zullen besteed hebben
  • zullen besteed hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou besteed hebben
  • zou besteed hebben
  • zou besteed hebben
  • zou besteed hebben
  • zouden besteed hebben
  • zouden besteed hebben
  • zouden besteed hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden besteed
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden besteed
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen besteed worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden besteed worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn besteed
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was besteed
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen besteed zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden besteed zijn
  •